Waar bent u naar op zoek?

College voor mensenrechten

29-10-2012

Hoe nieuw is het College voor de Rechten van de Mens en wat kunnen we ervan verwachten? Twee vragen waarop mr. G. Holdijk ingaat.

In het bijzijn van Koningin Beatrix en de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties, de Zuid-Afrikaanse Navanethem Pillay, is vorige maand in Utrecht het startsein gegeven voor een nieuw Nederlands instituut, het College voor de Rechten van de Mens. Dit nieuwe instituut dankt zijn ontstaan aan een speciaal voor dit doel tot stand gekomen wet.

 

A-status

Gaat het hier om iets nieuws voor ons land? Ja, maar zeer betrekkelijk. We hadden al jarenlang een Commissie Gelijke Behandeling (CGB), voortvloeiend uit de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) van 1994. Deze commissie is nu verdwenen, want ze is opgegaan in het college. De voornaamste beweegreden van de regering om met bovengenoemde nieuwe wet te komen, is weinig spectaculair te noemen. De CGB had in het VN-mensenrechtencircuit de b-status en het nieuwe college krijgt de a-status. Al in 1993 had Nederland zich jegens de VN verplicht om een nationaal mensenrechteninstituut in het leven te roepen, geïnspireerd door een uiterst actieve mensenrechtenlobby.

 

Verschil

Wat is het verschil tussen de CGB en het nieuwe college? Ze verschillen in elk geval niet in het opzicht dat ze geen juridisch bindende uitspraken kunnen doen. Wel kunnen ze tal van andere activiteiten ontplooien: klachten behandelen, het maken van rapporten en het adviseren van de regering. Het verschil bestaat voornamelijk hierin dat – de naam zegt het al – het college zich kan bezighouden met alle mensenrechten, terwijl de CGB – thans een soort afdeling binnen het college – zich moest beperken tot het recht op gelijke behandeling ofwel het verbod van discriminatie.

 

Geen voorrang

Bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel is, althans in de Eerste Kamer, door alle woordvoerders voor wie het discriminatieverbod het hoogste en meest omvattende mensenrecht is, ervoor gepleit dat de mensenrechten niet alleen gelding moeten hebben in de relatie tussen overheid en burger, maar ook tussen burgers (en hun organisaties) onderling.

De regering, in de persoon van minister Donner van Justitie, heeft deze boot afgehouden. Dat is terecht, want artikel 1 van de grondwet, het discriminatieverbod, heeft geen voorrang boven andere grondrechten en alleen de AWGB geeft, bij wijze van uitzondering, een beoordelende bevoegdheid. Het college heeft dus op het brede terrein van de grondrechten géén taak bij het beoordelen van geschillen, ook niet bij die tussen burgers. Voor geschillen over andere grondrechten dan het recht op gelijke behandeling zullen mensen zich tot de normale rechter moeten wenden.

 

Zorg

Wat kunnen we van het college verwachten? Gelukkig is er in elk geval niet voor gekozen om naast de CGB een extra instituut in het leven te roepen. De wet heeft slechts tot gevolg dat het college internationaal meer meetelt dan de CGB. Dat is op zichzelf geen schokkende ontwikkeling te noemen. Maar dat betekent niet dat er geen reden tot zorg is. Die zorg is veel meer gelegen in de ontwikkeling die de mensenrechtenbepalingen in Europees verband en met name de rechtspraak van het Europese Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) te zien geven en waaraan het college bij zijn activiteiten ongetwijfeld zal refereren.

 

Europeanisering

Welke ontwikkeling valt namelijk waar te nemen? De staten van Europa hebben zich door ondertekening van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) ertoe verbonden om te garanderen dat burgers zich zonder overheidsbemoeienis kunnen ontplooien en hun leven vorm kunnen geven zoals zij dat willen. Het ging oorspronkelijk (1950) om klassieke vrijheidsrechten, dus om rechten die een staatsvrije sfeer definiëren en die de staat verbieden om daarop inbreuk te maken (althans niet zonder dat daarvoor een goede rechtvaardiging bestaat).

De europeanisering en internationalisering hebben geleid tot verzwakking van de natiestaat. Daardoor wordt afbreuk gedaan aan de nationale rechtscultuur. De rechter kan vandaag de dag de nationale wetgever overrulen. In de laatste decennia zijn de beginselen van menselijke waardigheid, persoonlijke autonomie en pluralisme steeds belangrijker geworden. Het zijn deze beginselen die de uitleg van de EVRM-bepalingen kleuren en die als een rode draad door de EHRM-rechtspraak lopen. Vandaar dat het gelijkheidsstreven nogal eens een zwaarder accent dan bijvoorbeeld de publieke betekenis van de (christelijke) godsdienst. Helaas zegt het begrip natiestaat veel politici en rechters steeds minder en dat geldt nog sterker voor de betekenis van de theïstische godsdienst van mensen en gemeenschappen.

G. Holdijk