Waar bent u naar op zoek?

Lijn van geleide evolutie

17-04-2015

Ds. A.J. Mensink legt mij een aantal vragen voor over de manier waarop ik de evolutietheorie in verband breng met de uitleg van de Bijbel. Ook al betreur ik de afwijzing, ik begrijp zijn vragen en geef graag mijn reactie, schrijft dr. G. van den Brink.

Het was ergens rond 2007 op een avond in Baambrugge tijdens een gesprekskring van christenwetenschappers over geloof en wetenschap. Mijn voorzichtige pleidooi de evolutietheorie niet al te hoog aan te slaan, stuitte op nogal wat gefronste wenkbrauwen bij mijn gesprekspartners. Evolutie betwijfelen was voor hen onmogelijk, zo gaven ze aan, omdat de aanwijzingen ervoor eenvoudig overweldigend zijn. Ik realiseerde me toen met een schok: als niet-wetenschapper op dit gebied past het mij niet om hierin eigenwijs te zijn. Maar wat betekent dat dan, ook theologisch?

Het bracht me ertoe me nader in deze dingen te verdiepen. Daarbij bleek dat (macro-)evolutie inderdaad niet meer weg te denken valt uit het natuurwetenschappelijk onderzoek. En dat niet omdat alle wetenschappers antichristelijk of verblind zijn, maar omdat deze theorie inmiddels talloze malen in zeer uiteenlopende takken van wetenschap bevestiging heeft gevonden.

Kon de dogmaticus Herman Bavinck (1854-1921) in zijn tijd nog zeggen: ‘niet genoeg bewijs’, vandaag valt dat niet goed meer vol te houden. Wanneer men de evolutietheorie als denkkader gebruikt, vallen veel stukjes van veel puzzels in elkaar. Zeker zitten er ‘gaten’ in, maar een trui met gaten is wel een trui.

Gevestigde kennis

Ds. Mensink vraagt terecht om een verdere doordenking op het gebied van wetenschapsdefinities en -filosofie. Dan blijkt inderdaad dat theorieën over de oorsprong van de mensheid ‘altijd aan verandering onderhevig’ zijn. Daarom hoeft de theologie ook werkelijk niet achter elke nieuwe wetenschappelijke theorie aan te lopen.

Er is echter ook zoiets als gevestigde kennis. Op de kern van de zwaartekrachtwet van Newton bijvoorbeeld zal de wetenschap niet snel terugkomen. Wie dan toch roept dat zo’n wet onzeker is, zal ook als hij over andere dingen spreekt niet serieus genomen worden.

Zoiets geldt inmiddels ook voor de evolutietheorie. Al zal die zich zeker nog verder doorontwikkelen, ze zal in de kern niet teruggedraaid worden. Hooguit zal blijken dat het allemaal nog ingewikkelder ligt. En dat we dus nog meer reden hebben tot verwondering over Gods grootheid.

Bijbel

Maar moet een christen in zijn nadenken hierover niet bij de Bíjbelbeginnen? Hier is artikel 2 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis richtinggevend. Het eerste middel waardoor God Zich laat kennen is het boek der natuur. Voor natuurwetenschappelijk onderzoek hoeven we dus niet bang te zijn. We treffen in de natuur immers Gods handschrift aan. Maar dat gebeurt wel op een onduidelijke en onvolledige manier.

Daarom mogen we ook zo dankbaar zijn dat de Heere God Zich door een tweede middel, namelijk de Bijbel, veel ‘duidelijker en volkomener’ openbaart. Hij doet dat ‘tot zijn eer en de zaligheid van de zijnen’. Met het oog dáárop moeten we de Bijbel dus lezen. Ze wijst ons de weg der zaligheid, en is niet bedoeld om onze kennis van de natuur te verbeteren.

Vandaar dat de Bijbel ook geschreven is met gebruikmaking van destijds gangbare wereldbeelden. Zolang zo’n wereldbeeld min of meer parallel loopt met het onze, valt dat niet zo op. Maar het wordt lastig wanneer die twee uiteen gaan lopen. De gangbare uitleg van Jozua 10:12 werd een probleem toen bleek dat de zon niet om de aarde beweegt. Dat vergde immers een andere bijbeluitleg.

Iemand als Voetius waarschuwde daarom krachtig tegen het zogeheten heliocentrisch (= zonmiddelpuntig) wereldbeeld. Hij achtte die weg, om woorden van ds. Mensink te lenen, ‘onbegaanbaar maar ook ontoegankelijk’, want hij meende dat dan het hele geloof om zou vallen. Immers, als je vanwege de wetenschap aan één bijbeltekst gaat morrelen, waar blijf je dan?

Voetius’ nazaten gingen Jozua 10:12 echter toch in overeenstemming met het heliocentrisme uitleggen (wat wij normaal vinden, maar toen nieuw was). Zij gebruikten de wetenschap dus als ‘een hermeneutische sleutel’, en weken af van ‘de klassieke uitleg’. Ze moesten ook wel, omdat ze anders niet waarachtig geweest waren en ook in geestelijke zaken niemand hen meer geloofd had. Maar ze bleven er gelukkig even orthodox bij. En inmiddels trekt zelfs de meest eenvoudige gelovige geen geocentrische conclusies meer uit Jozua 10.

Leiding

Zoiets lijkt mij ook met de evolutietheorie aan de orde. Oudere gemeenteleden, zo vertelde een predikant uit ons midden me laatst, zeggen nog wel eens: allemaal onzin, dat gedoe over evolutie. Jongeren zeggen dat vanwege hun onderwijservaringen niet meer. Die zijn blij met serieuze leiding. Zulke leiding kan ook gegeven worden. Want de wetenschap kan uiteindelijk nooit aan de fundamenten van het geloof komen. Het geloof dat de wereld door het Woord Gods is toebereid (Hebr.11:3; motto van de brochure van de Gereformeerde Bond uit 2010) gaat er immers ver bovenuit. En de grondstructuur van de bijbelse leer, de gang van schepping via val naar verlossing en voltooiing, wordt door evolutie niet aangetast. God leidt deze wereld naar Zijn doel. Daarbij zal het einde beter en mooier zijn dan het begin. Dat maakt Pasen wel duidelijk (zie 1 Kor.15:44-49).

Wat betreft de uitlegkundige vragen van ds. Mensink het volgende. Over het beeld Gods sprak ik met Kontekstueel te kort door de bocht, dat stipt hij terecht aan (in de Christelijke dogmatiek gaat het er uitvoeriger over). Dat de mens uit het dierenrijk opkwam en door God dus middellijkerwijs geschapen is, sluit niet uit dat de mens volstrekt uniek is als beelddrager van God. Wanneer God in Genesis 1:31 al wat Hij gemaakt had zeer goed noemt, is dat een enorme troost voor het aangevochten geloof: hoeveel ellende er ook plaatsvindt, de schepping deugt! Ze is ‘helemaal goed’ voor wat God ermee voorheeft. Dat heeft Hij Zelf gezegd. Zo preken we er toch ook over? Genesis 2 en 3 is historisch, maar bevat (net als bijvoorbeeld delen van Openbaring) wel tal van literair-symbolische stijlmiddelen. Dat leerde in de jaren ’70 de christelijk-gereformeerde oudtestamenticus B.J. Oosterhoff al, en de meeste oudtestamentici zien het niet anders.

Het is in dit verband tendentieus wanneer ds. Mensink suggereert dat ik Adam slechts als ‘leermodel’ zou zien, dat losstaat van de historische werkelijkheid. Dat is niet mijn visie, en volgt er ook niet uit. Net als ds. Mensink meen ik dat het in Genesis 2 en 3 gaat over het begin van de mensheidgeschiedenis. Alleen wordt die beeldend weergegeven en niet als feitenrapportage.

Als Paulus schrijft dat door de zonde de dood in de wereld is gekomen (Rom.5), bedoelt hij dan ‘alleen een geestelijke dood’? Laat ds. Mensink niet doen alsof dat weinig zou voorstellen. Want deze geestelijke dood, onze afschuwelijke Godsvervreemding door de zonde, is duizendmaal erger dan de lichamelijke. De lichamelijke dood is er echter wel een afspiegeling van. De mens was vergankelijk geschapen (vgl. 1 Kor.15:47), en haalde met de zondeval de dood definitief over zich heen, als een oordeel Gods – precies zoals Paulus schrijft. Daarbij heeft Paulus het niet over de dood van dieren. Dat dieren reeds voor de zondeval stierven, erkende Gereformeerde Bondshoogleraar Hugo Visscher al (ons geheugen is wel eens wat kort als het over deze dingen gaat). En de enorme betekenis van het verlossingswerk van Christus, dat heel de schepping zal omvatten (Kol.1:20), komt gegeven de huidige struggle for life alleen maar rijker uit.

Theologie

Is het niet eerlijker wanneer de evolutietheorie in het gesprek met de theologie ook iets inlevert, vraagt Mensink nog? Maar zo werkt het niet. Destijds kon men ook niet zeggen: ‘Vooruit, dan draaien alle planeten om de zon behalve de aarde.’ Die discussie behoort immers niet aan de theologie maar aan de wetenschap. Juist halve oplossingen leiden hier tot een hellend vlak. De theologie heeft omgekeerd tot taak nauwgezet de wacht te houden bij grensoverschrijdingen die vanuit de wetenschap helaas vaak plaatsvinden. Want op dat front woedt de eigenlijke strijd der geesten.

Langs deze lijnen denk ik sinds 2009, en aan Kontekstueel vertelde ik niets nieuws – daarom verbaast de reactie van ds. Mensink mij enigszins. Het is de lijn van ‘geleide evolutie’ van C.S. Lewis, John Stott, J.I. Packer, Tim Keller en in ons land Cees Dekker, Rene Fransen, P.J. Slootweg en anderen. Ds. Mensink stelt dat we elkaar ‘hard nodig hebben’ in de bezinning op deze dingen. Dat deel ik. Wat mij betreft mogen onze vragen aan elkaar daarbij op het scherp van de snede zijn. Maar stellige afwijzing van geleide evolutie is niet verstandig. De Gereformeerde Bondsbrochure uit 2010 stelde er wel kritische vragen bij, maar verwierp deze weg niet zonder meer. Doet ds. Mensink dat wel? En zo ja, betekent dit dat het Gereformeerde Bondsbeleid op dit punt wordt aangescherpt? En: als ds. Mensink deze weg ontoegankelijk vindt, welke concrete weg acht hij dan wel begaanbaar? Wat zou hij zeggen tegen de christenwetenschappers in Baambrugge?

G. van den Brink

Dr. G. van den Brink is bijzonder hoogleraar vanwege de Gereformeerde Bond in de theologie van het gereformeerd protestantisme aan de PThU te Amsterdam en hoogleraar theologie & wetenschap aan de Vrije Universiteit. Hij reageert op het artikel ‘Wetenschap en geloof’ van ds. A.J. Mensink in De Waarheidsvriend van 20 maart. Binnenkort de laatste bijdrage in dit drieluik.