Waar bent u naar op zoek?

blog

Andere blikrichting

Hebreeënbrief wijst op verhoogde Priester-Koning

25-04-2016

Wat heeft de Hebreeënbrief met de hemelvaart van de Heere Jezus te maken? In één woord: alles! Daarmee is niets te veel gezegd, want deze brief bevat een voortdurend en bewogen pleidooi om op de verhoogde Christus te (blijven) zien.

Dr. A.F.J. Klijn (1923-2012) noemt de brief aan de Hebreeën ergens ‘de raadselachtigste van alle geschriften in het Nieuwe Testament’. Wanneer hij daarmee bedoelt dat nog altijd niet duidelijk is wie de auteur van deze nieuwtestamentische brief is, heeft de voormalige hoogleraar Nieuwe Testament volkomen gelijk.

Of wanneer hij verwijst naar het feit dat het even duurde voordat dit boek in het Westen (in tegenstelling tot het Oosten) als gezaghebbend werd erkend, klopt dit helemaal.

Auteur

Er is over het auteurschap van de Hebreeënbrief inderdaad veel te doen geweest. De puritein John Owen die maar liefst zeven delen uitleg bij deze brief schreef, was ervan overtuigd dat het Paulus moet zijn geweest. Calvijn hield het liever op Lukas of Clemens. Luther dacht aan Apollos, terwijl ook Barnabas als mogelijke auteur dikwijls wordt genoemd. De vroege kerkvader Origenes (ca. 185-254) sprak nuchter: ‘Dat weet alleen God’.

Priesterschap

De inhoud van de Hebreeënbrief is beslist niet raadselachtig. Het grote thema van de brief is het definitieve offer dat de Heere Jezus bracht én de blijvende betekenis van Christus’ priesterschap in de hemel. In geen ander geschrift in het Nieuwe Testament is deze thematiek zo rijk uitgewerkt. De schrijver van de Hebreeënbrief schrijft op een verhoogde toon over de verhoogde Christus.

De Heere Jezus heeft Zich, nadat Hij de reiniging van onze zonden door Zichzelf tot stand had gebracht, gezet aan de rechterhand van de Majesteit in de hoogste hemelen (1:3). Hij ging de hemelen door als de grote Hogepriester (4:14) en werd boven de hemelen verheven (7:26) en als Zoon in eeuwigheid volmaakt (7:28). Tot Hém werd gezegd: Uw troon, o God, bestaat in eeuwigheid (1:8). De dag van de hemelvaart was de dag dat Hij met eer en heerlijkheid werd gekroond (2:9), én waarop de vijanden aan Zijn voeten worden gelegd (1:13).

Wie deze en zoveel andere teksten leest, gaat het duizelen. Overweldigend groot en heerlijk is Hij Die naar de hemel opvoer, vol eer. Gróte Christus.

Oude Testament

Het valt gemakkelijk te begrijpen dat Calvijn de Hebreeënbrief die ‘zo klaar over Christus’ priesterschap spreekt’ daarom graag als een bijzondere schat van de kerk hield. Laten wij dat ook doen. Naast de bijzondere nadruk op het werk van de verhoogde Christus, is de manier waarop het Oude Testament in de Hebreeënbrief functioneert, ronduit indrukwekkend.

Er worden maar niet hier en daar wat (losse) teksten geciteerd. Nee, de auteur beziet het Oude Testament radicaal door Jezus Christus heen. Hier valt voor ons in hermeneutisch opzicht veel te leren en het is de vraag of wij deze les voldoende geleerd hebben. Met wat we om ons heen in de gemeente zien, horen en lezen, durf ik deze vraag niet meteen bevestigend te beantwoorden. We doen vaak nieuwe wijn in oude zakken.

Mooi begin

Vanwaar deze nadrukkelijke klemtoon op het definitieve van Christus’ offer en Zijn voortgezette werkzaamheid in de hemel? Dat heeft alles met de eerste ontvangers van de Hebreeënbrief te maken. Hoogstwaarschijnlijk zijn dat messiasbelijdende Joden die achterop dreigen te raken vanwege externe druk en interne lauwheid.

Het was allemaal zo mooi begonnen. De gemeente had in vroeger dagen veel strijd en lijden verdragen. Smaad en verdrukking werden geduldig geïncasseerd, men deelde bovendien in de verdrukking van anderen. Geld en goederen konden hun gestolen worden, vanwege de wetenschap aan hemelse rijkdom en er was grote vrijmoedigheid in het geloof (10:32-34).

Uit de koers

Dit alles was in de loop van de tijd in de versukkeling geraakt, de klad was erin gekomen. De auteur gebruikt in hoofdstuk 2 het treffende beeld van een schip dat uit de koers is geraakt (2:1). Misschien is het nog wel juister om te zeggen dat het schip maar wat dobbert en spelevaart. Er is geen oog en hart meer voor de Captain of their salvation (2:10 in de King Jamesvertaling).

Ondertussen gaat het in de gemeente hollende achteruit. De strijd tegen de zonde neemt af, terwijl vreemd genoeg de geestelijke verzadiging toeneemt. Een onvolwassen en onvolgroeid geloof is het gevolg (5:11-14). Er is afvlakking van de moraal, bijvoorbeeld op het gebied van huwelijk en seksualiteit (13:4). De broederliefde ontbreekt en de gastvrijheid wordt verzaakt (13:1-2). En er is nog zoveel meer aan de hand. Het is opvallend hoezeer de vermaningen zich richten op concrete zonden in de gemeenten.

Lat moet hoger

Hoe actueel is dit toch allemaal. Zien we hierin niet haarscherp het beeld van onszelf (de kerk in het Westen) getekend? Een schip dat maar wat ronddobbert op de golven van secularisatie en lauwheid. We zien een vorm van geestelijke verveling, onvolwassen geloof, gecombineerd met een relativering van de (huwelijks)ethiek.

We dreigen de liefde voor Christus te verliezen. Wanneer we niet oppassen verliezen we Christus Zelf. Dit is een gevaar dat volgens de Hebreeënbrief beslist niet denkbeeldig is (4:1-5). Dan is er geen tweede kans meer (6:4-6). We schrijven deze regels niet zonder huivering.

De Schotse nieuwtestamenticus dr. George Milligan (1860-1934) merkt hierover op: ‘Het falen in de geestelijke groei gaat samen, zoals het altijd het geval is, met een falen in het praktische leven’. Wat dan nodig is? Hetzelfde als toen. Diepe concentratie op Christus en een hartstochtelijke prediking over de glorie van de verhoogde Christus. Hij was trouw aan God, zoals Mozes trouw was in de dienst van God (3:2). Trouw zijn is het kernwoord. Het gaat volgens I. Howard Marshall, de eind vorig jaar overleden Schotse nieuwtestamenticus, niet alleen om faith (geloof), maar ook om faithfullness (trouw).

We wijzen er in het voorbijgaan nog op dat de auteur er, om het tij te keren, níet voor kiest de lat (dan maar) lager, maar juist hóger te leggen (5:11-6:3).

Grote Verzoendag

We steken iets dieper af. Wie de structuur van de Hebreeënbrief bestudeert, ziet al snel dat het hart van de brief wordt gevormd door de (lange) gedeelten over de Persoon van de Heere Jezus in Zijn werk als Hogepriester (6:13-10:18). Precies in het midden daarvan behandelt de auteur de betekenis van de Grote Verzoendag, eerst in het verleden en vervolgens voor het heden (9:1-14).

Wie deze hoofdlijn in de gaten krijgt, heeft de rijke betekenis van dit ‘grootste en magistrale boek dat de Sabbathslucht ademt’ (Adolph Saphir) begrepen. Het offer van de Heere Jezus is ‘eenmaal’ of ‘voor eens en altijd’ gebracht. Niet zonder reden worden deze woorden in dit gedeelte maar liefst vier maal herhaald (9:12,26,28; 10:10).

Het is noodzakelijk op Hem te blijven zien, de Leidsman en Voleinder van het geloof (12:2). Het komt aan op volharding. Immers: het Koninkrijk is gekomen, de laatste dagen zijn ingegaan, en de Heere Jezus zit als Priester-Koning aan de rechterhand van de Vader (12:28). Dat is allemaal tegenwoordige tijd.

Overkanters

Het is opmerkelijk dat de naam Hebreeën hoogstwaarschijnlijk afgeleid is van het Hebreeuwse woord eber dat overkant betekent. Hebreeën zijn mensen van de overkant. Zoals Abraham een Hebreeër, ‘overkanter’ is (11:8). Abrahams kinderen zijn dus ook mensen van de overkant. Ze zijn op weg gegaan door te luisteren naar Zijn stem.

In het vroegchristelijke onderwijs werd het vreemdelingschap en de pelgrimage altijd sterk benadrukt. In de brief aan de Hebreeën zijn deze noties het sterkst ontwikkeld (I. Howard Marshall). Dat hebben we ons vandaag de dag meer eigen te maken. Sinds de hemelvaart van Christus is onze blikrichting radicaal veranderd. We zijn passanten, die op de aarde niet meer kunnen aarden. Het Hoofd is al Boven. Nu het lichaam nog. Maranatha.

C.H. Hogendoorn