Waar bent u naar op zoek?

blog

Helemaal open voor Hem

Vooral de psalmen belijden Gods Naam

11-04-2011

Nieuwtestamentische gemeenten zijn voor het belijden van God wellicht geneigd naar de brieven van Paulus te kijken. Toch wordt de Naam van de Heere nergens meer beleden dan in de psalmen.

 

In meer dan één opzicht vormt het psalter een rijke goudmijn. Wie nadenkt over het belijden van de Naam van de Heere, merkt dat nergens meer dan in de psalmen de Naam van God beleden wordt. Meer dan eens dwars door storm en aanvechting, door beproeving en verzoeking heen, maar dat maakt het alles ook zo levensecht.

Hoe komen we dat belijden van Gods Naam in de psalmen tegen? Hoe kijken de dichters tegen de Heere aan, en wat zegt dat dan over de manier waarop zij zichzelf bezien? Wat steken we als (jonge) belijdende lidmaten van de psalmen op voor ons geloofsleven?

 

Tegenover afgoden

Op allerlei manieren en onder diverse omstandigheden wordt de Naam van de Heere in de psalmen beleden. Nu eens in een uitbundige en hooggestemde lofzang, zoals in Psalm 116. Dan weer in klacht en smeking, vanuit de diepte van beproeving en aanvechting. Wie denkt dan niet aan Psalm 42 en 130?

We horen dichters de Naam van God ook gebruiken als een krachtige pleitgrond. Psalm 25 is daar een prachtig voorbeeld van. Andere keren is de Naam van God een sterke vesting en vaste burcht in tijden van verzoeking en vervolging. We denken dan aan de lutherpsalm, Psalm 46.

Belangrijk in dit verband is om te beseffen dat de Naam van God in de psalmen nadrukkelijk belijdend wordt afgegrensd tegenover de afgoden. Dat zien we in Psalm 96. In de berijming ervan zingen we: al de afgoden zijn slechts ijdelheden, maar God, die van ons wordt beleden, is het die de hemelen heeft gesticht.

In Psalm 22 komen we een mooi voorbeeld tegen van openbaar belijdend spreken over de Naam van de Heere. David, die zich in moeilijke omstandigheden bevindt, belooft de Naam van de HEERE te vertellen en God in het midden van de gemeente te prijzen.

 

Niets achterhouden

Het is goed om te beseffen dat het Oude Testament het woord voor belijden ook gebruikt in verband met zonde en schuld. We kijken daar wellicht in eerste instantie wat vreemd van op, maar we lezen dat duidelijk in bijvoorbeeld Psalm 32. David zegt: Ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen voor de HEERE (vs. 5). Belijden is hier vooral niets achterhouden, alles op tafel leggen, het hele hart vol met zonde en schuld voor de Heere openleggen. Wat David hier doet, is een illustratie van Spreuken 28:13. De wijze waarop David een en ander verwoord in vers 5 – met een zekere intensivering – geeft duidelijk de nadruk en diepe ernst aan; heel zijn gemoed stort hij uit voor de HEERE, hij houdt niets achter (Calvijn).

 

In de psalmen wordt de Naam van God dus op diverse manieren beleden, al naar gelang de omstandigheden waarin de dichter zich bevindt. Verder heeft het belijden ook nadrukkelijk het element van schuld en zonde in zich. Wie zich tot de HEERE wendt, komt daarin ook zichzelf tegen.

 

Weten tegen Wie

Wie de psalmen eerbiedig en zorgvuldig leest, voelt dikwijls de spanning die door de psalmen heen trilt. Het is alles zo uit het (geloofs)leven gegrepen! Wat dan steeds weer opvalt, is dat de psalmdichters zeer vrijmoedig een beroep doen op de Naam van de Heere. Toch gebeurt dat niet vrijpostig of brutaal. De dichters laten duidelijk merken te weten tegen Wie ze spreken. God is de Heilige, de Waarachtige, de Rechtvaardige, groot van macht en heerschappij. Wie zo over en tot de HEERE spreekt, zegt meteen ook iets van zichzelf. De positie van de dichter is er een van de smekeling, boeteling, ellendige en nooddruftige, en vooral ook zondaar voor God.

Deze twee dingen – een grote, heilige God tegenover een nietig en broos, én zondig mensenkind – sluiten elkaar niet uit, maar juist in. Het is precies wat Calvijn bedoelt als hij aan het begin van zijn Institutie stelt dat Godskennis en zelfkennis nauw met elkaar samenhangen. Zijn grootheid contrasteert met mijn kleinheid. Zijn kracht herinnert me aan mijn onmacht. Zijn liefde aan mijn gebrek eraan. Zijn heiligheid legt op onthutsende wijze mijn onheiligheid open. Zijn zuiverheid toont me mijn onreinheid. Het waarnemen van Zijn vastheid en sterkte confronteert mij met mijn heen en weer bewogen worden en zwakheid, telkens weer. In het noemen en belijden van Zijn Naam, benoem en belijd ik tevens eigen onmacht, schuld en zonde.

Het is een proces dat verdieping ondergaat in het volgen van Hem, alle dagen van mijn leven. Belijdenis doen op de manier van de psalmen is steeds weer zeggen: zonder Hem ben ik nergens. Dat gaan we in ons leven steeds dieper verstaan.

 

Muziek

Ooit merkte iemand op dat de psalmen alle muziek bevatten die zich in het hart van de mens bevindt. Hoe waar is dit. ‘De psalmen zijn onnavolgbaar in kracht, in hun waarde en betekenis’ (ds. G. Boer). Wie vindt zijn of haar strijd niet dikwijls terug in de eeuwenoude psalmen? De strijd van de psalmdichters is de onze. De hoogte- en dieptepunten resoneren in ons hart. De voortdurende strijd, de blijvende aanvechting in het leven met de Heere, het (steeds weer door zwakheid) in zonden vallen, daarin jezelf zo bitter tegenvallen, en ook met anderen omvallen – het staat er allemaal in.

Zo authentiek vind je het nergens. Geen wonder uiteraard, want de Heilige Geest heeft precies dit laten optekenen tot troost, vermaning, bemoediging en versterking van onze ziel. De psalmen zijn onvervangbaar. Eeuwenoud, maar ze blijven jong.

 

Spiegel

Niet voor niets noemt Calvijn in het voorwoord van zijn commentaar op het psalter de psalmen een spiegel, een anatomie (ontleding) van de ziel. Er is geen aandoening in het hart van de mens die je in de psalmen niet terugvindt. Elders noteert hij: ‘Geen betere noch geschiktere liederen om te zingen dan de psalmen van David, die de Heilige Geest heeft gedicteerd en gemaakt.’ Wie de psalmen echter onsmakelijk vindt, toont daarmee (nog) een bedorven en blind hart te bezitten, schrijft de puritein W.S. Plumer in zijn omvangrijke commentaar op de liedbundel.

Van Luther moet de uitspraak zijn dat we in de psalmen de heiligen in het hart zien. Vóór Luther en Calvijn waren er nog de kerkvaders die leefden met en in de psalmen – wat te denken van Augustinus. De Heere Jezus hield van de psalmen. Hij haalde ze dikwijls aan en paste psalmwoorden op Zichzelf toe. Stierf ten slotte met een psalmwoord op de lippen. In Hem krijgen de ze niet alleen hun diepste vervulling, maar ook de rijkste vertroosting.

 

Psalmenderwijs

De psalmen zijn bij uitstek geschikt om bij ons te dragen in de weg achter de Heere aan. In alle seizoenen van ons leven. Wie belijdenis doet, zet zijn hart op Psalm 1 en maakt de onberouwelijke keus voor het gaan van de weg van de rechtvaardigen. Welgelukzalig die jongere of oudere!

Maar dan volgt ‘psalmenderwijs’ een weg vol hindernis, vol strijd en gevaar. Na Psalm 1 volgt er namelijk nog zoveel waar we doorheen moeten. Psalm 6 en 42 en 88, maar ook Psalm 36 en 138. Het gaat door boete, aanvechting, beproeving, loutering en uitreddingen heen. Maar ondertussen wel onderweg naar Psalm 150: Alles wat adem heeft, love de HEERE!

Laten de psalmen onze reisliederen zijn in de weg achter Hem aan. Stof en staf die ons verkwikken en vertroosten, keer op keer. Vandaag, op weg naar de grote morgen.

C.H. Hogendoorn

Ds. C.H. Hogendoorn is hervormd predikant te Oud-Beijerland en lid van het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond.