Waar bent u naar op zoek?

In de Bijbel hebben namen wat te zeggen

01-09-2014

Wij zijn gesteld op onze goede naam. Die moeten de mensen niet aantasten. Dat raakt ons. In de wereld van de Bijbel is dat nog veel meer het geval. Wat is de betekenis van een naam in Israël? En wat heeft dat ons te zeggen?

 

Op zoek naar de betekenis van een naam in de Bijbel stuiten wij op een groot mysterie. Dingen hebben een naam, omdat zij zo worden benoemd. In de grammatica spreken we dan ook over zelfstandige naamwoorden. Op zoek naar het benoemen van de dingen in de Bijbel moet je terug naar dag één, de eerste scheppingsdag. Dan kom je uit bij God. ‘En God noemde het licht dag en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de eerste dag.’ (Gen.1:5)

Alleen op dag één, twee en drie geeft God namen aan dingen. Het licht noemt Hij dag, de duisternis nacht, het gewelf hemel, het droge aarde, en het samengevloeide water zeeën. Letterlijk: God roept naar het licht: ‘(jij bent) dag’.
Op dag vier, vijf en zes doet Hij dat niet. Hij wacht om zo te zeggen op de komst van Adam. Dan zal Hij alle dieren van het veld en alle vogels in de lucht bij hem brengen om te zien hoe hij ze noemen zou. ‘En zoals Adam elk levend wezen noemen zou, zo zou zijn naam zijn.’ (Gen.2:19) Ze heten zo, want ze zijn zo. In hun naam ligt hun wezen opgesloten. Dat geven van namen doet Adam in naam van God.

Ook mensen hebben een naam, omdat die naam hun wordt gegeven. God bouwt uit de rib die Hij uit Adam had genomen tijdens een diepe slaap een vrouw. Hij brengt haar naar Adam. Ook ‘ditmaal’ (in de betekenis van ‘zoals al die andere keren’) laat God het aan Adam over haar een naam te geven: ‘Deze zal Isja,Mannin, genoemd worden’. Letterlijk: tot haar zal geroepen worden ‘(jij bent) Mannin’ (Gen.2:23). Zij is de part-ner van Adam, een ‘part’ van hem, want zij is uit hem genomen.