Waar bent u naar op zoek?

blog

Geloof als een set regels?

07-03-2016

Christelijk geloof en het je houden aan regels, ze worden buiten de kerk gemakkelijk als synoniem gezien. Wie christen is, moet zich aan bepaalde regels houden – en dát komt niet aantrekkelijk over. In de christelijke gemeente leeft de gedachte overigens ook. Daar mogen jongeren leren dat leven in een relatie met God betekent dat Zijn geboden er helemaal bij horen.

Jongeren die in een seculiere omgeving – op hun werk bijvoorbeeld – vertellen dat ze christen zijn, horen als eerste reactie nogal eens: ‘O, dan mag jij nooit met iemand naar bed.’ Alsof het christelijk geloof als essentieel kenmerk heeft dat onze individuele vrijheid door onze regels aan banden gelegd wordt. Op een buitenstaander komt het verre van aantrekkelijk over.

Hoewel in catechese en jeugdwerk andere accenten gelegd moeten worden, kun je zomaar ontdekken dat in de kerk deze gedachten eveneens leven. Een twaalfjarige catechisant geeft als antwoord op de vraag van zijn leermeester wie er ooit de hemel zullen zien: ‘God beloont je als je leeft zoals het moet.’ Hoe moeilijk is het (voor ouders, jeugdwerkers, catecheten) om in de geloofsopvoeding noties als genade, verzoening en vergeving te communiceren.

‘Alleen maar regels’

In het HGJB-blad Pit schrijft eindredacteur Ruth Tanghe dat twee Belgische journalisten tijdens de recente kerstconferentie een documentaire maakten. ‘Ze zagen geen jongeren die op zoek waren naar duidelijke regels, maar naar een relatie met een bestaande Vader.’ Een paar bladzijden verder vertelt David Reitsma uit Ede in eigen jargon over zijn geloof. ‘Ik ben in mijn tienerjaren echt wel eens klaar met het geloof geweest. Ik heb tegen vrienden wel eens gezegd: ‘Rot op, ik ben geen christen, dat zijn alleen maar regels.’ Ik had het toen toch aardig bij het verkeerde eind.’

Terecht dat in deze uitingen in een jongerenblad – cruciaal dus voor de geloofsopvoeding – het zwaartepunt gelegd wordt bij onze verhouding tot God. Niet voor niets zet de catechismus in bij onze enige troost in leven en sterven, namelijk dat ik door een waar geloof weet het eigendom te zijn van mijn getrouwe Zaligmaker, Jezus Christus, Die met Zijn dierbaar bloed volkomen betaald heeft voor al mijn zonden…

Tegenstelling?

En toch, zit er in de citaten uit Pit ook geen verkeerde tegenstelling, alsof de relatie zonder gevolgen is voor de inrichting van het leven van een christen? Toegegeven, het woord ‘regels’ kan ons doen denken aan het verkeer, aan de afspraken die in een school gelden enz. Je kunt daarom beter zeggen dat het ‘geheel van voorschriften’ voor een christen de geboden van God zijn. Dán zien we dat (het verlangen naar) een relatie en de geboden van God twee kanten van dezelfde medaille zijn.

Gods ‘regels’ zijn essentieel voor de verborgen omgang met Hem én voor de openbaring van een christen in het leven van elke dag. Als Filippus aan de Heere Jezus vraagt: ‘Heere, laat ons de Vader zien en het is ons genoeg’ (Joh. 14), antwoordt de Heiland onder andere: ‘Wie Mijn geboden heeft en die in acht neemt, die is het die Mij liefheeft, en wie Mij liefheeft, hem zal Mijn Vader liefhebben; en Ik zal hem liefhebben en Mijzelf aan Hem openbaren.’ Zijn relatie en geboden ooit sterker op elkaar betrokken?

Bij ‘Jinek’

Drie weken geleden vertelden enkele leerlingen van het reformatorische Wartburg-college in het tv-praatprogramma ‘Jinek’ over de documentaire ‘Na de zomer’ waaraan ze meewerkten, een documentaire die hun overgang van een beschermde omgeving naar de studentenstad beschrijft. Waar Eva Jinek inzoomde op ‘het innerlijke leven van streng christelijke jongeren’, was het bijzonder om te zien dat twee meiden vrijmoedig vertelden dat zonde niet is dat ze de regels overtreden hebben, maar ‘in hun leven een goeddoend God niet de eer gegeven hebben die Hij waard is’. Wat heeft onze samenleving een getuigenis als dit nodig – én wat heeft de opgroeiende generatie zelf deze voorbeelden nodig.

Als de Heere Jezus degenen die tot Hem komen oproept om ‘Mijn juk op te nemen’ (Matt. 11), dan gebruikt Hij een in die tijd gangbare uitdrukking die verwijst naar het op zich nemen van de verplichtingen van de wet. Bewust voegt Hij de woorden toe dat ‘Mijn juk zacht is en Mijn last licht’. Betekent dit een grote mate van vrijblijvendheid in het volgen van Christus? Nee, het wil zeggen dat Hijzelf voorgaat op de weg die Hij Zijn discipelen wijst.

Paradoxaal

Blijkbaar is er toch een voortdurend misverstand dat het gekomen zijn in de goede verhouding tot God je veel kost, dat je ontplooiing als mens in gevaar komt. Net als zijn Meester wijst de apostel van de liefde, Johannes, op het onverbrekelijke samengaan tussen liefde en geboden (1 Joh. 5:3): ‘Want dit is de liefde tot God dat wij Zijn geboden in acht nemen; en Zijn geboden zijn geen zware last.’

Ook voor de jongeren die binnenkort belijdenis van het geloof afleggen, leven we dit paradoxale voor: ‘zware eisen’ in de navolging, omdat de Heere heel ons hart, heel ons verstand en al onze kracht vraagt, en tegelijk is het nakomen van Zijn gebod geen zware last, als de liefde ons drijft.

God liefhebben en doen wat Hij vraagt, dat is hetzelfde. Als Johannes spreekt over ‘geen zware last’, dan grijpt hij terug op Mozes, die het volk Israël leidt tot een vernieuwing van het verbond met de HEERE (Deut. 29 en 30) en dan opmerkt: ‘Want dit gebod, dat ik u heden gebied, is niet te moeilijk voor u en het is niet ver weg.’

Spurgeon

Het verlangen naar het kennen van God en Zijn heil gaat in Psalm 119 gepaard met het gebed om meer ínzicht in de geboden van Hem te ontvangen: ‘Leer mij Uw inzettingen.’ C.H. Spurgeon schrijft bij deze tekst dat we van een meester mogen verwachten dat hij zijn dienstknecht de betekenis van zijn bevelen leren zal. De Engelse prediker heeft het in dit verband over de goedheid van God. ‘Omdat onze onwetendheid veelal voortkomt uit onze zondige onvatbaarheid, is het grote goedertierenheid van Gods zijde dat Hij Zich verwaardigt om ons in Zijn geboden te onderwijzen. Want dat onze Beheerser onze Onderwijzer wordt, is een daad van grote genade.’

Kunnen wij, levend in een cultuur waarin gezag niet vanzelf spreekt en eigen ontplooiing gestimuleerd wordt, zo naar de geboden van God kijken?

Nauwlettend

Met Israël ontvangen we die geboden van God in de weg van het verbond. ‘Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit het land Egypte, uit het slavenhuis, geleid heeft.’ Door Zijn geboden te géven sluit God met Zijn volk een verbond. Aan ons dan de roeping om in de kerk, in ons leven deze geboden ‘te leren en nauwlettend in acht te nemen’. Een slordige levenswandel kan niet samengaan met het verlangen naar een relatie met Hem.

Kenmerk van de christelijke gemeente is dat het woord, de wil en de wet van God centraal staan. Dat gebeurt in de weg van de wedergeboorte, waarin onze verlangens gekruisigd worden en onze wil op God gericht raakt. Jacqueline van der Waals heeft dit biddend verwoord in haar gedicht ‘Die mijns harten vrede zijt’, met de woorden ‘Laat mij willen en niet willen…’

Die mijns harten vrede zijt

en de eenig ware ruste,

reine bron van klare lusten,

zuivre zon van zaligheid –

Laat mij willen en niet willen,

wat Gij wilt en niet en wilt,

blijde gaande door het stille

leven in Uw vreê verstild.

Buiten U is niets dan strijd,

niets dan moeiten, niets dan zorgen –

Laat mij, in Uw rust geborgen,

slapen gaan in eeuwigheid.

Heilige Geest

Jongeren en ouderen kunnen verlangen naar meer ervaring van de Heilige Geest in hun leven. Laten we er niet aan voorbijgaan dat die Geest met Pinksteren uitgestort is tijdens het Wekenfeest, toen Israël zich herinnerde dat op de Sinaï de wet van God ontvangen werd. Ook de Geest en de geboden horen bij elkaar, zoals Ezechiël 36 ons leert: ‘Ik zal Mijn Geest in uw binnenste geven, Ik zal maken dat u in Mijn verordeningen wandelt en dat u Mijn bepalingen in acht neemt en ze houdt.’

En daarom: zonder liefde tot Gods geboden hebben we het leven niet.

P.J. Vergunst