Waar bent u naar op zoek?

blog

Een rest die overblijft

05-06-2018

‘Hoe moet het verder met onze kerk?’ Deze vraag stond op 24 mei op de jaarvergadering van de Gereformeerde Bond centraal. In twee afleveringen plaatsen we de inleiding die P.J. Vergunst hield.

Zijn we vandaag terug bij de periode voor 2004? Wie vanaf de jaren tachtig tot kort voor de afronding van het Samen op Weg-proces onze jaarvergadering bijwoonde, maakte het mee dat naast de theologische bezinning de actuele situatie van de kerk in een jaarlijkse lezing de aandacht kreeg. Dat is verklaarbaar, omdat onze vereniging opgericht is ten dienste van het welzijn van de kerk. Lezingen hadden als titel ‘Plurale of pluriforme kerk’, of ‘Kerkelijke schaalvergroting in een tijd van kleinschaligheid’.

Je merkt aan deze opschriften dat de organisatie van de kerk in verandering was, maar ook dat er grote zorg was over het belijden van de kerk. Altijd weer lopen die beide door elkaar heen, wat het lastig kan maken om inhoudelijk te reageren, vanuit de gebondenheid aan de Schrift, aan de belijdenis van de kerk. Als het alleen gaat om vermindering van het aantal classes van 75 naar elf, dan kun je daar met een open Bijbel de vinger niet bij leggen. Maar, is er niet meer aan de hand? 

Erg betrokken

Die zorg over het belijden van de kerk is van oude tijden. De apostel Paulus waarschuwt de gemeente van Korinthe tegen tweedracht én tegen het bouwen op een ander fundament dan Jezus Christus. Hij spreekt met de autoriteit van zijn apostelschap tegen degenen die leidinggeven aan de gemeenten.

En nu, vandaag, staat de kerk opnieuw prominent op de agenda van onze jaarvergadering. Alleen dat al is een teken, een veelzeggend teken. We ervaren dat de kerk in zwaar weer is, in nood, in grote nood.

Er is één groot verschil met de tijd van pakweg 25 jaar geleden. Toen waren we in de hervormde context met elkaar zeer op de kerk betrokken, op de weg die ze ging, op de keuzen die ze maakte. De kerk, ze leefde in de gesprekken in kerkenraden, tussen gemeenteleden. Haar koers deed ons wat en op cruciale momenten kwamen we samen, ook als jongere ambtsdragers, in Putten en Amersfoort of elders. Vanuit liefde voor de kerk was er een vurig verlangen naar haar genezing, naar herstel en leven, naar gehoorzaamheid aan haar Heere. 

Gelatenheid

En nu? Ik zie, als een eerste lijn, onder ons vooral gelatenheid over de kerk, een houding die niet voortkomt uit onverschilligheid maar uit een concentratie op de plaatselijke gemeente die al voldoende onze aandacht vraagt. Tegelijk is er een gelatenheid die voortkomt uit moedeloosheid: wil de kerk wel zijn wat ze in haar grondslag uitspreekt te zijn, namelijk een kerk voor wie het Woord van God de enige bron is voor haar spreken en handelen?

Hoe verhoudt zich dat tot een vergadering van de synode waarin gesproken wordt over de gelijktrekking van het huwelijk en de zegening van een relatie van twee mensen van hetzelfde geslacht en waarin het Woord van God niet functioneert, waarin de beleving van mensen het einde van alle tegenspraak lijkt te zijn? Dit raakt ons jaarthema, ‘Heilig is de Heere’, dit raakt ons Godsbeeld. Is Hij er om mensen tot hun recht te laten komen óf zijn we Hem eer verschuldigd, gehoorzaamheid aan Zijn inzettingen? De hervormde kerkorde van 1951 sprak over het huwelijk als heilige inzetting.

Op het grondvlak hebben de ambtsdragers geen vat meer op de kerk – en samen met een denken waarin de plaatselijke gemeente uitgangspunt geworden is, glijdt de kerk als geheel uit ons denken weg, ook uit onze verantwoordelijkheid, en mij valt vaak op: ook uit de gezamenlijke gebeden op de zondag.

Reële analyse

En nu? Ik zie een tweede lijn. Als ik met het oog op een te kiezen jaarthema voor de Gereformeerde Bond elk najaar in kaart breng wat er gaande is in samenleving en kerk, krijg ik nogal eens te horen dat een zekere somberte me niet vreemd is. Ik erken direct dat dit met de aard van mijn dagelijks werk te maken kan hebben. Maar tegelijk is waar dat cijfers niet liegen; cijfers over de ontkerkelijking, cijfers ook over het aantal losmakingen in de kerk, berichten van de visitatie over spanning in kerkenraden. Daarbij komen de ervaringen in mijn eigen netwerk. Als de kerk een bedrijf was, zou haar raad van commissarissen vaak alarm geslagen hebben. Ik weet, de kerk ís geen bedrijf…

Het valt mij op dat de ambtelijke leiding van de kerk die somberte in elk geval niet deelt. In de eerste week van dit jaar zat de scriba van de kerk, dr. R. de Reuver, aan tafel bij Andries Knevel. Ik citeer letterlijk: ‘Ik ben heel niet pessimistisch over de toekomst van de kerk. Het christelijk geloof is al zo oud als de mensheid. Het heeft al eeuwen standgehouden, zal het de komende eeuwen ook wel doen.’

Dat is een heel ander accent dan oud-scriba A.J. Plaisier in 2013 in zijn ondergewaardeerde boek Overvloed en overgave deed: ‘Het kerkelijk leven is afgekalfd, het instituut heeft een slechte naam, gemeenten vergrijzen, kerkgebouwen worden afgestoten, en het aantal bezoekers van kerkdiensten is gekelderd.’ Maar, zegt hij ook: ‘Bevroren zielen kunnen echter ontdooien. De liefde van de Heer kan wonderen verrichten.’ Hier raak ik een belangrijk punt aan, want elke arts die genezing zoekt, begint met een reële diagnose.

Den Haag

En nu? Ik zie een derde lijn. In veel regio’s in ons land, in veel grote steden is de neergang van de kerk fors, aangrijpend. Neem Den Haag als voorbeeld. Ik google en vind een bericht uit 1994: ‘Van de 35 hervormde en gereformeerde kerken in Den Haag moeten er de komende vier jaar tien worden gesloten.’ Ik google opnieuw en vind een bericht uit 2012: ‘Na een procedure die een jaar heeft geduurd, heeft de protestantse gemeente van Den Haag op 20 november besloten tussen nu en zomer 2014 acht kerken buiten gebruik te stellen.’ Ik google nog eens en lees een artikel uit 2016: ‘Welke Haagse kerken worden gesloopt of krijgen een nieuwe bestemming?’ Het antwoord wat hervormde of gereformeerde kerken betreft is tien.

Dit is Den Haag, provincie Zuid-Holland, zomaar als illustratie. Die neergang maakt dat de kerk landelijk vooral bezig lijkt met haar organisatie, door een tekort aan mensen en financiën met vermindering van het aantal classes, gelukkig ook met pioniersplekken, met zoeken naar wegen om het Evangelie buiten de kerk te delen. 

Kliederkerken

Daar hoort tegenwoordig ook het verschijnsel kliederkerken bij, ‘een missionaire vorm van kerk-zijn waarin jong en oud samen op een creatieve manier de betekenis van Bijbelverhalen ontdekt’. Ja, elke vorm om het Evangelie te delen in onze meer en meer geseculariseerde cultuur, dat ondersteunen we.

In vrijwel elke nieuwsbrief van de Protestantse Kerk kom ik echter dit nieuwe verschijnsel tegen. Al kliederend moeten we ontdekken wat geloven in God en het navolgen van Jezus betekent in het alledaagse leven. Door elkaar regelmatig te ontmoeten ontstaat een nieuwe geloofsgemeenschap, passend bij de context waarbinnen de Kliederkerk, die ondersteund wordt door JOP, het jeugdwerk van de Protestantse Kerk, plaatsvindt.

Ik geef een citaat van een betrokkene die enthousiast is over Kliederkerk. ‘Ik ben vooral enthousiast over de vele mogelijkheden die Kliederkerk biedt. Er is geen limiet aan de creatieve vormen die je kunt gebruiken; sporten, knutselen, dansen, zingen, schilderen, timmeren, de lijst is oneindig! Ook kun je zoveel verschillende medewerkers betrekken; een fantasierijke verteller, een hartelijke gastvrouw, een knappe keukenprins, een goede luisteraar… ook deze lijst is bijna oneindig! Enthousiast zijn is een goed begin.’ 

Huisbezoek en catechese

Vragen te over, gezien de context van de kerk, die zich boven alles als een missionaire kerk verstaat. Ja, zonder twijfel heeft ze de roeping het Evangelie uit te dragen. Maar kunnen we hierin ook te naïef zijn, als we zien dat op vele plaatsen het reguliere huisbezoek en de reguliere catechese niet meer bestaan? Naar buiten treden als kerk en als christen, dat kan immers alleen als je ingewijd bent in het heilgeheim. Ik hoorde onlangs deze zin in de preek: ‘Als we in geestelijk opzicht vermageren en tegelijk missionair willen zijn, zullen we spoedig de laatste adem uitblazen.’

En we stellen de vraag of als naar het profetische Woord niet gehoord wordt, het kan zijn dat de Heere (net zoals in Jesaja 8) ook nu zegt: ‘Bind het getuigenis toe! Verzegel de wet onder Mijn leerlingen!’ De rest die overblijft, dat zijn degenen die bij de Tora leven; ze moeten die Tora bewaren voor de toekomst, hebben de roeping om het Woord te laten verinnerlijken. Voor buitenstaanders blijft een profeet over die niet meer tot hen spreekt. En die rest wacht en bidt, verwacht de Heere, ‘Die Zijn aangezicht verbergt voor het huis van Jakob’. Zien we een parallel van Jesaja 8 naar onze dagen? Het is een vraag voor het geheel van de kerk, ook voor onszelf.

P.J. Vergunst