Waar bent u naar op zoek?

blog

Naoorlogse ontwikkeling van dagblad Trouw illustreert klimaat van christelijk Nederland

Eeuwige bevrijding

28-04-2020

Vele maanden na de bevrijding van Nederland verscheen De Waarheidsvriend in… een omvang van twee bladzijden. Het was oktober 1945.

En wat klonk als eerste: ‘Komt, aanschouwt de daden des Heeren, die verwoestingen op aarde aanricht, die de oorlogen doet ophouden tot aan het einde der aarde.’ Treffend was ze gekozen, deze tekst uit Psalm 46. Wat schrijft de voorzitter van de Gereformeerde Bond, prof. J. Severijn? ‘Gedurende de jaren van verdrukking heeft Gods volk zich vastgeklemd aan het profetische Woord. Het heeft ervaren hoe de nood dringt tot een worstelend gebedsleven en dat de wonderen van God geen einde hebben genomen. En ook velen die vervreemd waren van God en Zijn Woord, zijn naderbij gekomen. Hoe geheel anders werd het Woord gelezen!’

Ontroerend is inderdaad om te lezen ‘hoe in concentratiekampen, met de dood voor ogen, de enige troost in leven en sterven gevonden is in de Christus der Schriften, volhard is in de goede belijdenis, in een laatste brief aan geliefde betrekkingen daarvan getuigd werd’.

Voor overlevenden ligt er de roeping, zo schrijft prof. Severijn, om Gods daden te aanschouwen en te overdenken. Genezing van de slagen, die ligt er bij Hem. De vrucht daarvan voor de toekomst moet gevonden worden in een luisteren naar Gods geboden door overheid en volk. 

Zes miljoen musjes

Wat zal dit woord uit Psalm 46 indruk gemaakt hebben! Ik zie het voor me – na vijf jaren van Duitse bezetting, na de hongerwinter, als langzaamaan de dodenlijsten uit de concentratiekampen bekend worden, als er iets aan het licht komt van het immense lijden van de Joodse gemeenschap, als er opgebouwd moet worden na de bombardementen… Ik zie het voor me dat deze psalm vanaf de kansel klinkt: ‘De Heere, verwoestingen op aarde, oorlogen ophouden…’ Dan zingt de gemeente Zijn lof, dan wordt er een verlangen gewekt om Hem altijd te dienen, lief te hebben.

*** 

Ja, maar altijd is het zo niet gegaan. Nood en oorlog, verdriet en wonden leren niet altijd bidden. Ik herinner me het gesprek met de christendichter Gerrit Kamphuis, dat ik veertig jaar na de bevrijding met hem had. Van zijn hervormde, Joodse vrouw waren veel familieleden in Auschwitz vermoord, ‘in machteloze woede’ had hij in Amsterdam gadegeslagen dat Joden weggevoerd werden. Kamphuis zei: ‘Er staat in de Schrift dat er geen musje van het dak zal vallen zonder de wil van de hemelse Vader, maar ik werd me bewust dat er zes miljoen musjes van het dak gevallen waren. Dominees kunnen er een mooi verhaal over houden, maar zoiets is in wezen onoplosbaar. Dat ervoer ik heel vroeger al zo, maar ook tegenwoordig kan ik me nog ergeren aan dominees die overal een punt aan weten te draaien en voor de radio een mooi verhaal houden om oude dames te troosten.’ Je kunt ook vastlopen in de vragen van schuld en lijden, van kinderen die in de gaskamers stierven. Auschwitz – de naam schokte de christelijke theologie na de oorlog. 

Wonder van God

Niet iedereen zong de psalmen als ‘vrolijke gezangen van bevrijding’. Dagblad Trouw, in de oorlog opgericht, deed het wel. Op de eerste dag van verschijning lezen we: ‘Voor de bevrijding danken we uit de grond van ons hart den Almachtigen God en hoe kunnen we dat beter en zuiverder doen dan met de 66e psalm? Daar danken we vervolgens onze bondgenoten voor.’ Onze minister-president, P.S. Gerbrandy, sprak van ‘een wonder Gods’.

De Trouw-hoofdredacteur besefte dat bevrijding tegelijk een morele plicht inhield ten aanzien van de Bevrijder. ‘Onze houding naar de geallieerden zij gespeend aan alle opdringerigheid en brooddronkenheid. Dit laatste geldt in het bijzonder voor onze vrouwen en meisjes. De Nederlandse vrouw houde haar eer hoog en bescherme daarmee tevens de eer der bevriende soldaten.’ De krant hield bijeen wat de Bijbel bijeenhoudt: bevrijd van de macht van het kwaad, bevrijd tot een christelijk leven.

Buskus, Banning, Kraemer, Noordmans

Heeft de kerk na de oorlog de woorden uit Psalm 46 verinnerlijkt, vastgehouden? Decennia van secularisatie hebben haar positie gemarginaliseerd. Hoe vruchtbaar is het program gebleken die dr. J.J. Buskus in 1959 namens velen uitsprak: ‘Wij wilden een belijdende kerk midden in de wereld, zo nodig tegenover de wereld, altijd solidair met de wereld vanwege de solidariteit van Christus met de wereld.’ Naast de invloedrijke zendingsman Hendrik Kraemer, die discipelschap en apostolaat beklemtoonde, was de religieus-socialist Willem Banning de aanjager van de naoorlogse vernieuwing in de Hervormde Kerk, een van de mede-oprichters van de PvdA.

In 1949 deed Buskus evangelisatiewerk in Amsterdam, waarover hij schrijft: ‘Moeilijk en moeizaam werk.’ Hij arbeidde, zoals Noordmans hem later schrijft, ‘op een reusachtig zendingsveld, vlak voor de deuren der kerk. En dan geen kleurlingen, maar bloedeigen neven en nichten, blozende Hollandse jongens en meisjes en flinke Amsterdamse mannen en vrouwen.’ Het zijn de jaren van debat over de centrale plaats voor het belijden, over de vraag of ze weten moet wat je belijdt voordat je de ander zoekt. Het zijn de jaren waarover ds. T. Poot drie maanden geleden in De Waarheidsvriend zei: ‘Heel de apostolaatstheologie heeft geleid tot een innerlijke uitholling. We hebben de omslag gekend van het verticale naar het horizontale.’ 

De antithese voorbij

Naar de politiek toe betekende deze vernieuwing dat de antithese vanuit de christelijke politiek als vooroorlogs gezien werd. Zeven Amsterdamse predikanten traden toe tot de SDAP, de voorloper van de PvdA. Het opheffen van de antithese in geloven en leven tussen het beginsel van het Evangelie en het leven van de moderne mens is een rode draad in het naoorlogse Nederland. Op vele manieren bleek christelijk Nederland niet bestand tegen druk van buitenaf om de heilige geboden van God te omklemmen.

In gereformeerde kring ging dat veelal sneller dan in hervormde. In 1967 zei hoofdredacteur Bruins Slot van het vanouds gereformeerde dagblad Trouw: ‘De krant kan niet voorbijgaan aan de huidige overwaardering van de sexualiteit en evenmin aan zondagssport.’ Een paar jaar eerder, toen The Beatles, de popgroep uit Liverpool, naar Nederland kwam, klonk het: ‘De Duitse massa-hysterie was heel wat gevaarlijker dan de jeugd-hysterie, opgeroepen door de Beatles. Het verschijnsel echter is toch bedenkelijk.’ Het was de periode dat Trouw ging contrasteren met de vernieuwende buitenwereld, totdat het zelf daarin meeging. 

Naaktstrand

In 1967 kregen we het eerste bloot op de Nederlandse televisie – voor naoorlogse landgenoten blijkbaar een teken van vrijheid. In 1973 had Callantsoog de primeur van het eerste naaktstrand en twee jaar later besloot CDA-premier Van Agt (ook in deftige woorden kun je de zonde benoemen…) dat ‘ongeklede recreatie geen schending van de eerbaarheid is’.

Een kleine halve eeuw later halen plaatselijke SGP- of CU-afdelingen het nieuws, als ze de reclame voor ‘Second love’, het stimuleren tot overspel, uit bushokjes weren willen. Ze doen dit in de publieke ruimte niet direct met een beroep op de geboden van God, maar omdat het stimuleren van overspel leidt tot echtscheidingen, relatieproblemen, een toename van de jeugdzorg. ‘Ontrouw in het huwelijk is een manier om je huwelijk nieuw leven in te blazen, vind je niet?’ – hoe ver kun je wegdwalen van de vrijheid die het Evangelie biedt, waartoe God na 1945 ons geroepen heeft?

Christelijke krant?

Als ik de geschiedenis van Trouw volg – waarmee de ontwikkeling in de mainstream van christelijk Nederland parallel liep – ontdekken we in de jaren tachtig een volgend feit: de krant krijgt bezoek van moeders van homoseksuele zonen die ten aanzien van contactadvertenties zien dat er ruimte is voor contacten ‘uit eigen kring’, ruimte die ook geboden werd.

Een soort sluitstuk vinden we dan in 1993, als hoofdredacteur Jan Greven de vraag stelt of Trouw een christelijke krant genoemd moet worden. Voor hem was niet duidelijk meer wat daarmee bedoeld werd. Greven vond ‘christelijk te pretentieus: daarvoor is de krant mij te aards en heeft de christelijke traditie te veel van doen met de eeuwigheid’.

Eeuwigheid in beeld?

Ligt dáár de ontsporing in het bevrijde Nederland dat de eeuwigheid buiten beeld raakte? Het is een vraag die christelijke kranten, omroepen, verenigingen, politieke partijen, zélfs de kerken zich stellen moeten. Paulus (1 Thess. 1:9) heeft het immers over ‘bekeerd van de afgoden om de levende en waarachtige God te dienen, en Zijn Zoon uit de hemelen te verwachten, (…) Die ons verlost van de komende toorn’.

Omdat God heilig is, zijn Zijn geboden heilig en wordt Zijn gemeente geroepen om heilig te leven. De vrijheid om Hem naar Zijn Woord te dienen, we kregen haar 75 jaar geleden opnieuw. Smetteloos en heilig op Zijn dag, dat is het doel. Mijn familie stond twee weken voor de bevrijding rond een sterfbed – en de zieke was niet van slag dat hij 5 mei niet halen zou. ‘Ik ga mijn eeuwige bevrijding tegemoet.’ Hij wist van bevrijding.