Waar bent u naar op zoek?

blog

Afschaffen van het christelijk onderwijs, of bekering?

Radicaal, na Pasen

11-04-2016

Het kan niet anders dan dat na Pasen aan het licht komt wie er bij de Heere Jezus horen. Toen zijn Meester voor de Joodse hogepriester stond, leek Petrus ermee weg te komen door aan een dienstmeisje ontwijkende en ontkennende antwoorden te geven. Christus’ opstanding maakt alles anders. Ook vandaag.

In een van zijn meditaties legt de Amerikaanse theoloog John Piper een helder verband tussen de opstanding van de Heere Jezus en ons concrete leven. Immers, als Hij niet opgestaan is, dán doen we er goed aan zo veel mogelijk te genieten van de aardse zegeningen. Nu Christus echter werkelijk opgestaan is, weten Zijn kinderen dat dit voor hen niet zonder gevolgen zal zijn. Na de bekering van Saulus zien we dit als de Heere aan Ananias zegt: ‘Want Ik zal hem laten zien hoeveel hij moet lijden voor Mijn Naam.’ Lijden hoort van meet af aan bij de apostolische roeping van Paulus. Verkiezing en roeping, belijden en lijden, ze horen bijeen.

Niet tevergeefs

Piper schrijft over de gevolgen van de opstanding: ‘Christus is opgewekt en de gelovige zal met Hem opgewekt worden. Daarom is niets wat ik voor Jezus lijd, tevergeefs. De hoop op de opstanding verandert Paulus’ manier van leven op een radicale manier, bevrijdt hem van materialisme en consumentisme.’ De hoop op de opstanding moet ons gedrag veranderen, aldus Piper.

In Lukas 14 legt de Heere Jezus Zelf deze verbinding ook, als Hij maant hart en oog te hebben voor armen en verminkten, voor kreupelen en blinden. ‘Het zal u vergolden worden in de opstanding van de rechtvaardigen.’ Na Pasen weten we dat we uit dit leven niet alles hoeven te halen.

***

Het woord van Piper en van Paulus, beter: het woord van Christus zet ons middenin allerlei actuele discussies in de Nederlandse samenleving. Neem de gedrevenheid waarmee de historicus C.E.H.J. (Carel) Verhoef – nota bene oud-conrector van het christelijke Marnix College in Ede – ageert tegen het christelijk onderwijs c.q. pleit voor de afschaffing ervan. Nadat vorig jaar zijn boek Inperking vrijheid van onderwijs verscheen, pleitte hij kort voor Pasen in dagblad Trouw voor de afschaffing van de christelijke school.

Aanklacht

Argumenten voor deze stellingname zoekt Verhoef in de ontzuiling, de ontkerkelijking, de secularisatie en de segmentering van de samenleving. Aangrijpender vind ik de aanklacht tegen het onderwijs zelf. ‘Het christelijk onderwijs is sterk veranderd. Veel christelijke scholen zijn zo ‘verwaterd’ dat er vrijwel geen verschil meer is met openbaar onderwijs.’

Ja, dan zijn we als christenen dichterbij de gemeente van Laodicea – ‘lauw, niet koud, niet heet, daarom zal Ik u uit Mijn mond spuwen’ – dan bij de gemeente van Filadelfia: ‘U hebt weinig kracht, maar toch hebt u Mijn Woord in acht genomen en Mijn Naam niet verloochend.’ Christelijk onderwijs dat zich niet op grote aantallen beroemen kan, is geen probleem. Christelijk onderwijs dat Zijn Naam niet meer met ere draagt, verloochent Hem.

Beter dan te opteren voor de afschaffing van het christelijk onderwijs is te luisteren naar wat Christus vanuit de hemel aan Laodicea en allen die op deze gemeente lijken, weten laat: ‘Ieder die Ik liefheb, wijs Ik terecht en bestraf Ik. Wees dan ijverig en bekeer u.’ (Openb. 3:19) Dat is niet mijn antwoord aan degenen die denken zoals Carel Verhoef, dat is de reactie van de Heilige Geest.

Minderheden

Daags na Pasen sprak de Tweede Kamer over de aanslagen in Brussel en de terreurdreiging voor ons land, een debat waarin CDA-leider Buma D66 ‘christenpesterij’ verweet, het onderuit halen van minderheden. ‘Een kruistocht tegen de christelijke traditie’, dat is een zwaar verwijt. Met het antwoord van D66-voorman Pechtold dat het zijn partij altijd weer gaat om de keuzevrijheid voor individuele burgers, kunnen we niet veel, als deze keuzevrijheid betekent dat een (christelijke) minderheid haar overtuiging vooral achter de voordeur beleven mag.

Ook dit debat geeft aan dat zowel de opkomst van de islam in ons land als de dreiging door radicale moslims maakt dat seculiere denkers toekomst voor onze samenleving zien in het uitdoven van de christelijke traditie, het verkwanselen van het christelijk erfgoed.

GroenLinks

In dit opzicht is het goed om te luisteren naar de gepromoveerde theologe Erica Meijers, als politicus actief in GroenLinks. Naar aanleiding van de door haar geredigeerde studie Green Values, Religion and Secularism stelt zij dat linkse partijen zich graag inzetten voor de rechten van minderheden, voor de positie van vluchtelingen en migranten. Echter, als het gaat om het geloof van die mensen, geeft haar partij, GroenLinks, niet thuis.

Discussies over het benoemingsrecht op christelijke scholen, de vrijheid van Joden om hun jongetjes te besnijden of de onverdoofde rituele slacht maken haar duidelijk dat populistische uitspraken nogal eens voortkomen uit een gebrek aan kennis van een religie. Meijers: ‘Het is blijkbaar heel moeilijk voor een partij als GroenLinks, en dat geldt ook voor de samenleving als geheel, om minderheden echt de ruimte te geven binnen de eigen club.’

In eigen boezem

Het is goed dat haar appèl klinkt. En tegelijk, laten christenen vooral bij zichzelf te rade gaan, de hand in eigen boezem steken. In dat kader horen we de woorden van de burgemeester van Harlingen, Roel Sluiter. In zijn nieuwjaarstoespraak zei deze PvdA-bestuurder dat mensen die bang zijn vanwege de komst van grote aantallen vluchtelingen de eigen cultuur te verliezen, hun cultuur moeten versterken.

Sluiter spitste – in lijn met wat de Duitse regeringsleider Angela Merkel eerder zei – zijn woorden zelfs toe op christenen: ‘Als je christelijk bent, ga dan eens wat vaker naar de kerk en versterk dat cultuurgoed, in plaats van de kerk leeg te laten lopen.’ Sluiter is van mening dat een samenleving waarin iedereen hard aan het werk is om zijn eigen waarden levend te houden, weerbaarder wordt. Het leert ons relativerend te spreken over de bejegening van christenen door derden, maar vooral te investeren in het levend houden van de christelijke traditie, het de wacht betrekken bij wat ons in het christelijk onderwijs geschonken is.

Getuigen voor de waarheid

We beseffen daarbij dat het niet allereerst gaat om cultuurgoed, maar om het christelijk geloof, het leven voor Gods aangezicht. Beslissend is wat de Heere Jezus voor een overheidsdienaar beleed: ‘Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld.’ (Joh. 18:36) Staande voor Pilatus, grijpt Hij in aanvulling daarop terug naar Kerst: ‘Hiervoor ben Ik geboren en hiervoor ben Ik in de wereld gekomen: om voor de waarheid te getuigen.’

Is dat voor de kerk, die na Pasen leeft, niet haar eerste roeping? In zijn brief aan Timotheüs geeft Paulus later immers aan dat Christus Jezus onder Pontius Pilatus de goede belijdenis afgelegd heeft. Tot ‘de verschijning van onze Heere Jezus Christus’ (1 Tim. 6:14) heeft de gemeente die belijdenis voor ogen te houden, moet ze het gebod ‘onbevlekt en onberispelijk’ (dat is radicaal!) in acht nemen. Dan zijn we tegelijk weer bij de woorden van Piper dat getuigen en lijden bijeen horen.

Diepe troost

Levend na Pasen stelt dit ons voor de vraag of de beproeving in ons leven ons meer naar Christus doet verlangen, ons meer aan Hem verbindt. Hebben met name de puriteinen ons niet voorgehouden dat het lijden in deze tegenwoordige wereld de kerk leert zich op de eeuwige dingen te richten?

Hier kan een diepe troost liggen voor hen die dagelijks de kracht van de zonde ervaren, die een lege plaats in hun gezin hebben of die op andere wijze weten van de gebrokenheid van het leven. Paulus is ervan verzekerd dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de eens aan Gods kinderen geopenbaarde heerlijkheid.

Levend naar de toekomst, houdt een christen tegelijk zijn roeping. Mooi verwoordt John Stott dit in zijn boekje Radicaal discipelschap: ‘We mogen ons niet terugtrekken uit de wereld om daardoor heilig te blijven, maar we mogen ons ook niet aan de wereld conformeren en daarmee onze heiligheid prijsgeven.’