Waar bent u naar op zoek?

blog

Groot is degene die de laagste plaats innemen wil

Voorgaan in eerbetoon

18-01-2016

Wie zal niet de ervaring hebben dat, al las je een hoofdstuk al heel vaak, je oog ineens valt op een bepaald vers uit de Bijbel, je geraakt wordt door een boodschap die wat verscholen lijkt tussen andere woorden. Zoals dit appèl: ‘Ga elkaar voor in eerbetoon, schrijft P.J. Vergunst’

Na de hoofdstukken over de rechtvaardiging, over het leven door de Geest, over de blijvende beloften voor Israël als volk van Gods verbond komt Paulus in Romeinen 12 bij het christen-zijn in de praktijk. De gemeente van Rome – en Christus’ kerk van alle tijden en plaatsen – heeft het nodig om aangespoord, soms ook vermaand te worden. Immers, de dienst aan God moet gestalte krijgen in ons dagelijkse leven, zodra de zegen van de eredienst ontvangen is.

In het eerste vers van Romeinen 12 heeft de apostel het over het lichaam. Dat dient aan God gewijd te worden. Wie leeft er heilig voor God met zijn oog, zijn hand, zijn voet? Zonder de vernieuwing van ons innerlijk door de Heilige Geest lukt het ons niet goed van kwaad te onderscheiden.

Levensheiliging

Romeinen 12 gaat niet over de levensheiliging in het algemeen – dat gebeurde al in hoofdstuk 6 en het begin van hoofdstuk 8 –, maar wordt zo concreet dat het voor iedereen te vatten is. Was er, net als tegenwoordig, in de dagen van Paulus ook een verlangen om in de verkondiging over de levensheiliging te horen? Het zou een verklaring kunnen zijn voor het feit dat de apostel in zijn onderwijs benadrukt dat de heiliging betekent dat je kind van God bent, eigendom van Christus, verlangend om al Zijn geboden te onderhouden.

Heiliging is nooit moralisme, een jas met goede gewoonten aantrekken. Nee, ‘bekleed u met de Heere Jezus Christus’, zegt Romeinen 13. ‘Zonder Mij kunt u niets doen’, luidde ooit het onderwijs van de Heiland ten aanzien van de vrucht in ons leven.

Heel praktisch

Juist zij die graag over levensheiliging horen, vinden het wel eens moeilijk dat de Schrift heel concreet wordt, heel praktisch. Dan is bekering nodig. Want in het leven met God luistert het nauw. Immers, dat leven loopt uit op de dag dat al de volken bijeengebracht worden voor de Zoon des mensen, Die op de troon van Zijn heerlijkheid zitten zal. Dan doet een beker water er werkelijk toe, een gastvrij onthaal, een bezoek in de gevangenis, oog voor een zieke.

Het bijzondere van de praktische aansporingen uit Romeinen 12 is nu dat je er niet voor op je tenen hoeft te lopen, integendeel. Niemand zal zich vertillen aan een opdracht die boven zijn macht gaat, integendeel. God vraagt nederigheid, ootmoed, bescheidenheid, gastvrijheid, naastenliefde, dienstbetoon.

Ongezond eerbetoon

Tussen al deze ‘gewone’ aansporingen ook deze woorden: ‘Ga elkaar voor in eerbetoon’. Een christen moet dus oog voor onderlinge verhoudingen hebben, en kan hierin in de samenleving verschil maken. Waar in het seculiere leven eerbetoon ongezonde proporties aannemen kan – denk aan de sportwereld, waar mensen absurde bedragen verdienen omdat ze hard kunnen lopen of een tennisracket goed kunnen hanteren –, is dat eerbetoon tegelijkertijd veelal van korte duur. Wie als politicus een fout maakt, kan hard afgerekend worden; wie als sporter niet meer presteert, is afgeschreven.

Woorden als prestige, gelijkhebberigheid en lichtgeraaktheid komen voort uit een onzuivere bron. En toch, ook in de christelijke gemeente zijn er veel mensen die zichzelf centraal stellen, terwijl we toch geleerd hebben dat ‘niet wie zichzelf aanbeveelt, welbeproefd is, maar wie door de Heere wordt aanbevolen.’ (2 Kor. 10) Daarom schrijft Paulus: ‘Wie roemt, laat hij roemen in de Heere’.

Voorganger

‘Ga elkaar voor in eerbetoon.’ Niet snel zal ik het antwoord vergeten van de dominee die ik vroeg hoe het hem in de nieuwe gemeente verging. Hij gaf aan met vreugde te werken, en ‘dankbaar te zijn voor het werk van mijn voorganger, die hier zoveel goeds heeft mogen doen’. Direct reageerde ik met de opmerking deze woorden heel verrassend te vinden. Horen we niet vaker dat het ‘nu weer goed gaat in de gemeente, nadat ze moeilijke jaren achter de rug heeft gehad?’

Hoe gemakkelijk kunnen we, ook als christen, onszelf oppoetsen door negatief over hem of haar te spreken die voor ons een bepaalde taak verrichtte. Eerbetoon aan de voorgangers die het Woord tot ons gesproken hebben (Hebr. 13), dat wordt gevraagd. Maar eerbetoon aan degenen die in Gods Koninkrijk in de periode voor ons een bepaalde taak verricht hebben, dat zegt iets over onszelf.

Meningsverschil

Ondanks hun leven in de nabijheid van de Heere Jezus, waarbij ze zich verwonderen over de tekenen die Hij deed, ontstaat er tussen de discipelen meningsverschil over de vraag wie van hen de belangrijkste is. (Luk. 9:46) Het is door de Heilige Geest opgeschreven, opdat wij ervan leren zullen, opdat we de rangorde in het Koninkrijk van God gaan zien.

Die rangorde toont de Heere Jezus door een klein kind naar voren te schuiven, zeer ongebruikelijk in de cultuur van die dagen. Groot is degene die zich druk maakt over een kind, die de onaanzienlijken ziet staan, die de laagste plaats innemen wil – dát is het onderwijs van de Meester. In het ontvangen van een kind ‘in Mijn Naam’ – net als in de aandacht voor ‘de geringste broeders van Mij’ uit Mattheüs 25 – wordt de Heere Jezus Zelf geëerd.

Als Hij over de betekenis van de wet spreekt (Matt. 5:19), dan benoemt Jezus wie de geringste in het Koninkrijk is – tot onze lering gezegd: ‘Wie dan een van deze geringste geboden afschaft en de mensen zo onderwijst, zal de geringste genoemd worden in het Koninkrijk der hemelen.’

Geen gedaante

Aanzien wat voor ogen is – daartoe zijn wij mensen altijd weer geneigd. Het is aangrijpend in Jesaja 53 te lezen hoe de Messias Zelf bejegend is. ‘Als wij Hem aanzagen, was er geen gedaante dat wij Hem begeerd zouden hebben. (…) Hij was als iemand voor wie men het gezicht verbergt; Hij was veracht en wij hebben Hem niet geacht.’

En juist Hij is ons vanaf het begin van Zijn leven op aarde voorgegaan in eerbetoon aan de ander. Als twaalfjarige jongen eerde Hij Zijn Vader én was Hij Zijn ouders onderdanig, ook al was Hij Jozef en Maria in wijsheid ver vooruit. Als Paulus ons oproept om elkaar voor te gaan in eerbetoon, geldt dat niet alleen onze ouders, ook de predikant die wellicht niet die gaven heeft die wij zouden wensen, de leerkracht die minder populair is dan zijn collega. Dan geldt dit ieder die God ons als naaste geeft.

Zieken

Dat eerbetoon – immers, ieder mens is beelddrager van God – geldt evenzeer ten aanzien van degenen die zelf nauwelijks nog een stem hebben: chronisch zieken, heel kwetsbare ouderen, gehandicapten, daklozen. In de evangeliën zien we dat de Heere Jezus hen altijd weer als mens bleef zien, hen als mens aansprak, dat Zijn zorg en aandacht vooral naar hen uitging.

Dat eerbetoon geldt concreet ook binnen het huwelijk. Let op de verwoording van het appèl van de apostel Petrus voor de gehuwde man: ‘Geef de vrouw, als de zwakkere, haar eer.’ Waar dat gebeurt, verliezen huwelijkscoaches voor een groot deel hun werk.

Nederig van hart

Wat nu opvalt, zijn de woorden van Jezus uit Mattheüs 11. Als Hij de Vader dankt dat de wetten van het Koninkrijk verborgen zijn voor wijze en verstandige mensen, dan zegt Hij de discipelen niet dat ze nederig moeten zijn. Nee, Hij zegt dat Hijzelf dit is: ‘Leer van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart.’ De Heere Jezus laat in Zijn eigen leven, in Zijn denken en doen, zien wat God van ons vraagt. Zich stellend onder de tucht van Gods geboden, gaat Hij voor in toewijding aan de Vader én aan mensen. Hij gaat voor op de weg die Hij wijst.

Blijft over het gebed, omdat gebod en gebed onlosmakelijk samengaan. Met de woorden van een oud kinderversje:

Ik wens te zijn als Jezus, zo need’rig en zo goed;
(…)

Helaas! ‘k ben niet als Jezus, dat ziet een elk aan mij;
och, Heiland wil mij helpen en maak mij zoals Gij

P.J. Vergunst