Waar bent u naar op zoek?

blog

Wim Verboom en de kerk

18-04-2018

In 'Gouden oogst' blikt dr. Verboom terug op een halve eeuw werken in de gemeente en aan de universiteit. Welke plaats nam en neemt de kerk in zijn leven in?

Als 76-jarige theoloog zou Wim Verboom af en toe somber door het leven moeten gaan. Heel je leven heb je je ingezet voor een zaak die je hart heeft. En nu? In de ‘brief aan zijn kleinkind’, die het blad Wapenveld in 2015 publiceerde, schrijft Wim als opa dat hij met weemoed terugdenkt aan zijn jaren als docent aan de Kerkelijke opleiding in Leiden en klinkt het: ‘Waar is het verbond gebleven? Waar is de passie voor bruggen bouwen gebleven?’

In de vergaderingen van de redactie van De Waarheidsvriend hebben we hem diverse keren geraakt en geëmotioneerd in ons midden gehad, als we bespraken hoe relativerend er tegenwoordig over de kerk gedacht kan worden, als spanning in kerkenraden benoemd werd. Wie aan de kerk komt, komt aan Wim en neergang in de kerk kan hij niet gelaten accepteren. ‘Hoe kán dit toch… Hoe móet het toch…?’ vroeg hij zich dan af, niet begrijpend dat ánderen de kerk niet van harte liefhebben. ‘De kerk dienen is het mooiste wat er is,’ schrijft hij in het genoemde testament aan de kleinkinderen. 

Altijd hoop

Maar, somber? Nee, ten principale niet. Altijd is er hoop. Nooit zal ik vergeten – het was de tijd van Samen op Weg, de dreigende scheuring in de kerk – dat Wim me een mailtje van een paar woorden stuurde, twee regels uit de berijmde Psalm 94:8: ‘De Heer zal, in dit moeilijk leven, Zijn volk en erfdeel nooit begeven.’ Meer niet. Het was voldoende.

Los van de omstandigheden bemoedigt hij jongere werkers in de kerk, ook mij, vooral de huidige generatie studenten theologie en de jonge predikanten. Het is een van zijn drijfveren voor het schrijven van Gouden oogst, ik heb ontdekt dat het zelfs een criterium is waarmee hij publicaties van collega’s die omzien naar vroeger beoordeelt: ‘Welke bemoediging zit erin voor hen die vandaag de kerk dienen?’ 

Geloven in de oogst

Waarom is dr. Verboom voor alles hoopvol over de kerk? Omdat hem de oogst voor ogen staat, de oogst waarin hij gelooft. Ja, de titel van zijn boek is niet zomaar gekozen. Toen hij op 14 oktober 2012 in de Maartenskerk in Kollum, het dorp dat decor van zijn jonge leven was, voor het eerst op de kansel stond, eindigde hij de preek zo: ‘Vaak mag je hier en nu al iets zien van de oogst. Dat is eigenlijk iets extra’s. Een knipoog van God. Want de oogst is iets van Gods toekomst. Zoals Adriaan Roland Holst dichtte:

Ik zal de halmen niet meer zien

Noch binden ooit de volle schoven

Maar doe mij in den oogst geloven.

En, bij het ouder worden mogen we iets van onze dromen in vervulling zien gaan.’

Waaróm was die dienst in de Maartenskerk zo bijzonder voor hem die opgroeide in de evangelisatie van Kollum: ‘Mijn vader zei eens, toen op een avond de zware klok van de grote kerk luidde: dáár horen we, jongens. Inderdaad, daar is ons thuis. Geen moment wil ik te kort doen aan de vele zegeningen in de evangelisatie en het werk van mijn vader. Maar dat heimwee hè, diep in het hart van een evangelisatiekind, het heimwee naar moeder de kerk, het was er altijd en het is nu vervuld. Eindelijk thuis.’ De kerk, ze was en is de moeder van Wim. Bij je moeder ben je thuis. 

Op de vuist

Wim Verboom spreekt en schrijft over het verbond, over bevinding, over catechese, over de belijdenissen uit Heidelberg en Dordt. En al deze noties komen tot leven op het speelveld dat de kerk is. Als tienjarige was hij geboeid door de doop van zijn jongste zusje in de kerk van Driesum. Als zestienjarige ging hij op de vuist met volgelingen van Abraham Kuyper die de kerk verlaten hadden. De kerk was er voor Wim altijd, omdat de eeuwige dingen er altijd waren, omdat God er altijd was. Zijn vroegste herinneringen zijn gestempeld door ernst en eeuwigheid, door afhankelijkheid van God. 

*** 

Dr. Verboom heeft echter meer gedaan dan vanuit zijn levensgang op getuigende wijze de waarde van de kerk onder woorden gebracht. Hij heeft ook systematisch-theologisch nagedacht over de kerk, maar niet op een wijze waarop hij en wij de kerk in de vingers krijgen. Dat blijkt al uit zijn spreken over ‘het wonder van de kerk’ en over de kerk als geheimenis. Hij constateert dan dat er nauwelijks een thema is waarover de meningen zozeer uiteenlopen als over de kerk. In dit spreken beweegt hij zich tussen de twee polen, het menselijke en de trouw van God. ‘Als we over de kerk nadenken, komen dingen aan de orde die ons met zorg en schrik vervullen. Maar tegelijk mag ons alle moed niet in de schoenen zinken, want de kerk is het eigen werk van God.’ 

Belijdenis als gids

Om die reden wil Wim voor alles belijdend over de kerk spreken, luisterend naar Heidelberg en naar de man uit Doornik, Guido, die teruggrepen op het Apostolicum. ‘Ik geloof de heilige algemene christelijke kerk.’ Wie zo inzet bij het voorgeslacht, die moet alle accent wel geven aan het geloof van de kerk der eeuwen, die tegen de dwaalleer een beproefd spoor ging. Bij het openen van de Efezebrief komt hij het geheimenis op het spoor: zoveel mensen, zoveel meningen, zoveel culturen, en toch: één lichaam is het en één Geest, zoals u ook geroepen bent tot één hoop van uw roeping, één Heere, één geloof, één doop, één God en Vader van allen.’

Vanwege de dwaalleer heeft dr. Verboom de belijdenis nodig, maar niet als akkoord van kerkelijke gemeenschap. De belijdenis kan immers geen zelfstandige functie naast de Schrift krijgen; dat zou innerlijk tegenstrijdig zijn. Hij ziet de belijdenis vooral als een gids, waarmee de betekenis verschuift van een object naar een subject. De belijdenis spreekt als een persoon die ons als kerk de weg wijst, zowel voor het lezen en het interpreteren van de Schrift als voor het gaan van de weg van de Schrift in de praktijk van kerk en geloof. De belijdenis als gids is bij uitstek een ervaringsdeskundige. Een gids zegt bijvoorbeeld: ‘Laten we hierlangs gaan. Dit is een betrouwbare weg. Hier zijn al heel wat mensen langs gegaan, daarom is het pad ook wat platgetreden.’ Een gids zegt bijvoorbeeld ook: ‘Sta eens even stil. Moet je eens kijken. Zie je dat? Dat is toch fascinerend!’ Maar een gids zegt eveneens: ‘Kijk uit, daar niet heen, dat is gevaarlijk. Geen eigen weg gaan. Ik ken dit gebied. Blijf bij mij in de buurt. Ik heb het meegemaakt dat mensen dachten zelf de weg wel te kunnen vinden. Maar ze verdwaalden, vroeg of laat.’

Het is vanwege de geloofsinhoud waarover de Efezebrief spreekt, dat de kerk ten principale niet pluraal kan zijn. Die pluraliteit is evenzeer verkeerd als de kerkelijke verdeeldheid, door dr. Verboom een ‘ernstige zonde’ genoemd. Hij beziet die verdeeldheid niet sociologisch, verklaart haar niet historisch, maar overdenkt haar vanuit God: ‘Dat betekent dat het voor God een groot verdriet is dat Zijn kinderen van elkaar vervreemd zijn. Zo werd het verbond verbroken.’ En tegelijk, ook dan eindigt dr. Verboom niet bij onze misère, als hij opmerkt dat er bij tijden een voorproef is van de grote schare die niemand tellen kan en die de lof van God zingt.

Kerkscheuring

Ja, het woordje ‘verdeeldheid’ brengt ons bij 2004. Dr. Verboom heeft het verdergaan van de Hervormde Kerk in de Protestantse Kerk meegemaakt, en heeft dé scheuring (zoals wij er nog altijd over spreken) meegemaakt. Vooraf verantwoordde hij zich in een persoonlijk getuigenis, waarin hij aangaf niet mee te gaan met degenen die menen de Nederlandse Hervormde Kerk te kunnen voortzetten. ‘Omdat ik meen dat zo’n beslissing én voor de kerk, én voor gemeenten én voor gezinnen én voor de hervormd-gereformeerde beweging én voor mijzelf een verkeerde weg zal zijn.’ Met de tobbers (die het niet wisten) voor ogen stelde hij zich kwetsbaar op, ‘want het gaat om de kerk die me lief is’.

Ook in deze context blijft dr. Verboom positief: ‘Ik vind een kerkscheuring om de plaats van de Konkordie van Leuenberg in de kerkorde erger dan het voortgaand gesprek in de kerk over het gemeenschappelijke verstaan van het Evangelie in de zin van de Konkordie van Leuenberg. Wie weet, waar dat gesprek toe kan leiden!’ Ook als de kerk uiteen dreigt te vallen, als mensen een eigen weg gaan, kijkt Wim naar boven. Hoop op God, dat is leidend – zelfs als een ander dit naïef zou vinden. 

Scherpe woorden?

Niet weglopen uit de kerk, maar wat dan wel? Buigen en waarschuwen, zo verwijst Verboom naar een uitspraak van ds. G. Boer: ‘Het Woord leert ons de gemeenschap en de solidariteit en werpt ons met de gehele kerk onder de brandende oordelen, die beginnen vanuit het Huis Gods. Met de nood – door Gods ons opgelegd – hebben we te waarschuwen tegen elke afwijking van ’t Woord Gods en de belijdenis der kerk.’

Hier raken we aan het handelen van de mens en het handelen van God, in het kerkzijn beide nodig. Maar als het erop aankomt, dan hangt het geloof aan het verbond, aan de trouw van God. Dat is slagader in de gereformeerde visie op de kerk. Nooit was de kerk wat ze geweest moest zijn, een gezelschap van ware christgelovigen. Altijd was er de dwaalleer die haar bedreigde. En toch, God bleef haar vergaderen in Zijn verbond, omdat de ontrouw van mensen de trouw van God niet te niet doet.

Zowel zijn karakter als met name zijn visie op het verbond maakt dat je naar scherpe woorden van Wim Verboom langer moet zoeken dan bij sommige andere theologen. Wordt hij geconfronteerd met andersdenken, dan zegt Wim: ‘Laten we de zaak niet simplificeren. We staan in de kerk voor bepaalde dingen. Daarover moet je spreken. De Heere zegt: Zoek elkaar. Dat is onze opdracht.’

Ik constateer dat bij het ouder worden zijn mildheid toegenomen is. Een en ander neemt niet weg dat er in de kerk voor dr. Verboom grenzen zijn. Ruim veertig jaar geleden besprak hij ‘de Bijbel van Guus en Hans’ en vallen woorden als ‘verbijsterend’, ‘één grote godslastering’, een duidelijk en krachtig protest; hij hekelt dat bij deze uitgave in dagblad Trouw slechts wat speelse opmerkingen gemaakt zijn. Maar… ook nu eindigt Wim hoopvol, als hij tot slot schrijft: ‘Eén ding is te hopen, namelijk dat niemand dit boek zal bestellen.’ 

Ik rond af met zes citaten van Wim Verboom, woorden die hij soms ergens publiceerde, soms ook woorden die alleen in mijn mailbox zitten:

– God geeft kracht en inzicht, moed en hoop om ook met de weerbarstigheden van het kerk zijn vandaag om te gaan en dienend leiding te geven.

– Tegenover een zee van zorgen staat een oceaan van Gods hulp en bijstand.

– HC 1. Wat is uw enige troost, ook in het werk van de Geref. Bond voor de kerk? Dat ik het eigendom mag zijn van Jezus Christus. Het is Zijn kerk.

– Het gaat er niet alleen maar om wat jullie en ik aan de kerk hebben, maar het gaat er vooral om wat de kerk aan ons heeft. (Tegen zijn kleinkinderen)

– Jullie vinden ‘shoppen’ in de kerk heel gewoon. Ik kan daar niet in meekomen. (Tegen zijn kleinkinderen)

– Woorden aan het einde van de brief aan zijn kleinkinderen: ‘Hoop op God’. 

De laatste woorden komen uit zijn dagboek, niet eerder gepubliceerd: ‘Ik dacht, als dit waar is, is het een verloren zaak voor de Protestantse Kerk. En toen bracht ik alles voor de zoveelste keer bij de Heere. En toen werd ik zo wonderlijk getroost met de woorden over de 7000 die de knie voor Baäl niet gebogen hebben uit 1 Koningen 19:18. Woorden van de Heere aan het adres van een moedeloze profeet, die dacht dat ondanks al zijn ijver het een verloren zaak was voor het volk van Gods verbond. Ik herken me er helemaal in. Dank U wel, Heere, dat we het tellen aan U mogen overlaten. En dat we het – in al onze verlegenheid en ’naïviteit’ – van U alleen mogen verwachten voor een diep gevallen kerk. U hebt ons, ja U hebt ons evenals onze voorgeslachten nog nooit beschaamd en zult het ook in de toekomst nooit doen. Ja, dat geeft mij en dat mag ons allen een wonderlijke troost en hoop geven.’

P.J. Vergunst